Dieptes en brughoogtes

Op de weg gebruik je misschien een wegenkaart (of Google Maps), op het water een waterkaart (of een water navigatieapp). Op zo’n waterkaart staat belangrijke informatie over het water en andere zaken die belangrijk kunnen zijn voor je tocht over het water, zoals de diepte van het vaarwater en de doorvaarthoogte van bruggen. Bij het maken van een kaart gaat de Hydrografische Dienst uit van een gemiddelde waterstand, het kanaalpeil (KP) of stuwpeil (SP). Omdat de waterstanden op de binnenwateren variëren vanwege de getijden of zomer en winterpijl of de hoeveelheid regen, kun je niet zomaar blind varen op de gegevens die op de kaart zijn vermeld.

Als er staat dat de diepte 10 dm is, betekent dat, dat het water bij een ‘gewone’ waterstand 10 dm diep is. In een droge zomer kan het water zomaar een halve meter lager staan waardoor je misschien niet meer veilig door kunt varen. Maar om de hoogte van een brug te bepalen is het net zo belangrijk om te weten of het water hoger of lager staat dan normaal. Als het water hoger staat dan normaal omdat het bv veel heeft geregend, kun je misschien niet onder een brug door die volgens de kaart hoog genoeg is. Daarom is het een goed idee om voor het wegvaren weten of het water hoger of lager staat dan normaal en als dat het geval is hoeveel het scheelt. De werkelijke waterstand (WW) kun je aflezen op de peilschalen die langs de kant van veel kanalen staan. De werkelijke waterstanden worden aangegeven ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

Actuele hoogte of diepte berekenen

Als je wilt weten of je ergens kunt varen, moet je de actuele hoogte of diepte berekenen. Dat doe je door de normale hoogte of diepte te vergelijken met de werkelijke hoogte of diepte.

Voorbeeld: Als je met een zeilboot die inclusief mast 120 dm hoog is onder een brug door moet die volgens de kaart 122 dm hoog is, betekent dat niet dat je altijd onder die brug door kunt varen. Want als het water hoger staat dan normaal, kun je er misschien niet onderdoor, ook al is de brug volgens de kaart hoog genoeg. Dat komt door de waterstand op de dag waarop je gaat varen.

Normaal De ‘normale waterstand’ noemen we bij kanalen het Kanaalpeil (KP) en bij rivieren het Stuwpeil (SP). Het kanaalpeil of stuwpeil wordt gegeven ten opzichte van het NAP (de zeespiegel). In het westen van ons land is het kanaalpeil/stuwpeil vaak onder NAP en in het oosten altijd boven NAP. Het kanaalpeil/stuwpeil staat altijd op de waterkaart. In alle vaarwateren staan peilschalen waarop je kunt aflezen wat de werkelijke waterstand is. Als op de waterkaart staat ‘kanaalpeil: NAP + 10’, dan betekent dat dat de gemiddelde waterhoogte NAP + 10 dm is. Om erachter te komen of het water op een bepaalde dag hoger of lager dan ‘normaal’ (KP) is, kijk je op de peilschaal aan het begin van de haven. Als je daar afleest NAP + 26, dan weet je dat je op die dag niet onder de brug door kunt want het water staat 16 dm hoger dan normaal. De ruimte onder de brug is dus geen 91 dm, maar slechts 91 dm min de stijging van 16 dm is 75 dm. Dat is te weinig voor een boot met een hoogte van 90 dm.

Berekeningen

Bij alle hoogte- en diepteberekeningen gaat het maar om één ding en dat is de vraag: staat het water hoger of lager dan normaal (KP) en hoeveel hoger of lager. We hebben een aantal examenvraagstukken voor je uitgewerkt.

Voorbeeld 1 Bij een vaste brug op de waterkaart staat: H 30. De doorvaarthoogte geldt ten opzichte van het kanaalpeil (KP), waarvan gegeven is: KP = NAP - 5 dm. Op de peilschaal bij de brug lees je af dat de werkelijke waterstand (WW) NAP + 1 dm is. Als de maximumhoogte van je schip 22 dm boven water bedraagt, hoeveel dm speling heb je dan onder de brug bij doorvaart?

Uitwerking De grote vraag is: staat het water hoger of lager dan ‘normaal’ (KP) en hoeveel? ‘Normaal’ (KP) is de waterstand NAP - 5 dm Nu is de waterstand NAP + 1 dm. Dat is 6 dm hoger dan normaal. Dus is de ruimte onder de brug kleiner: geen 30 dm, maar 30 - 6 dm = 24 dm. Je boot is 22 dm hoog en je houdt dus 2 dm over.

Voorbeeld 2 In het Merwedekanaal bezuiden de Lek van Vianen naar Arkel bevindt zich een vaste brug. Je wilt met staande mast (hoogte 7,20 meter) onder die brug door. De op de kaart aangegeven brughoogte is: H = 75 en op de kaart staat KP = NAP + 8. Verder weet je dat de waterhoogtes kunnen variëren van NAP + 6 tot NAP + 12. Bij passage van de brug wil je een minimale veiligheidsmarge van 1 dm hebben. Welke maximale waterstand boven NAP moet je aflezen (of navragen) bij de sluis van Vianen om veilig met staande mast onder de vaste brug door te kunnen varen?

Uitwerking Hoeveel mag het water maximaal stijgen om nog net veilig onder de brug door te kunnen? Bij een ‘normale’ waterstand is er 75 dm ruimte onder de brug en om er veilig onderdoor te kunnen heb je 72 dm plus 1 dm speling is 73 dm nodig. Het water mag dus 2 dm stijgen. De ‘normale’ waterstand (KP) is NAP + 8 en daar. Mag nog 2 dm bij en dat is dan een waterstand van NAP + 10.


2 maanden
2 maanden